Volksinstrumenten zijn niet te evenaren
De kracht van volksinstrumenten is dat ze doorgaans niet fabrieksmatig zijn
vervaardigd. Deze ambachtelijke zorg creëert een persoonlijk instrument. De
uniciteit van dit instrumentarium is kenmerkend aan folkzien. Het is zo dat de
grootste virtuositeit van het Folkzien muzikantenteam bij het bespelen van viool,
trekzak en gitaar ligt. Het meervoudig kunstenaarschap getuigt van een Keltische
meerwaarde.
Op gebied van volksinstrumenten beoefenen René en Marianne meerdere disciplines.
Getokkelde en gestreken snaren
Marianne bestrijkt onder meer viool, cello, nyckelharpa.
René staat bekend als diatodocent en gitarist en speelt in meervoudige alternatieve
stemmingen op zes- tot twaalf-snarige gitaren.
Folkzien hanteert instrumenten die te verdelen zijn in enkele en dubbelkorigheid.
Heel duidelijke voorbeelden hiervan zijn snaarinstrumenten waar de dubbelkorigheid
meteen opvalt.
Deze authentieke mandoline heeft dezelfde stemming als viool G/D/A/E of
sol/re/la/mi, is dubbel besnaard en is in kwarten gestemd. De mandola is het grote
broertje van mandoline, vergelijkbaar met de altviool. We hanteren ook de elektrische
mandoline die enkel besnaard is.
Voorts bespeelt het Folkzien duo de Ierse bouzouki, harpen, draailier, vlieren...
Blaasinstrumenten
Folkzien heeft een waaier van low whistles, diatonische fluiten die al in een bepaalde
toonaard staan. De meest courante is de tin whistle in D, we kennen die Ierse blikken
whistles met een gekleurd kunststof mondstuk maar al te goed. Hoe eenvoudig dit
fluitje ook lijkt, hierop kan erg virtuoos gespeeld worden. De vernuftigheid zit hem
vooral in de vibraties en versieringen van de verschillende tonen.
Low whistle heeft een mooie ronde klank en doet naast melodie instrument ook dienst
als klankbedje waarop andere instrumenten goed dijen.
Luchtzakken
Het Europees verhaal van doedelzakken en trekzakken
Het Europees verhaal van trekzakken en doedelzakken telt onnoemelijke hoeveelheid
van verschillen. De soorten zijn streekgebonden, uniek van karakter en telkens
verschillend van speelwijze. De diversiteit zit hem in de keuze van het voorhande
materiaal en verschil in houtsoort wat hun betrekkelijke eigen klankkleur geeft. Ook
kan het verschil zitten in timbre, gevormd door de korigheid, soms tot drie of vierkorig
toe per toon. Meer originaliteit is terug te vinden in de traditie van versieringen,
uitvoeringen en uitstraling.
Vermoed wordt dat de doedelzak ca. 2000 v.Chr. is ontstaan in de
regio India Pakistan en Iran en vervolgens door de tochten van Alexander de
Grote naar het westen is gebracht. Doedelzakken kwamen al voor in het oude
Egypte en Turkije en hebben zich in de Romeinse tijd over geheel Europa verspreid.
In Zweden, Frankrijk, Schotland, Ierland, Galicië en Asturië (Spanje)
en Servië en Albanië zijn ze in de loop der eeuwen een onderdeel van hun cultuur
geworden.
Dit verhaal is eveneens een optelsom van streekgebonden variaties. In het Keltisch
verhaal hebben we reeds een tip van de sluier opgetild door de Uilleann pipes te
belichten, de meest ontwikkelde doedelzak ter wereld. Maar in de oervorm bestaat
de doedelzak uit een of meerdere pijpen en een schalmei met een enkel riet. Door
hierop circulaire blaastechniek toe te passen, zoals bij de didgeridoo, vormt men een
melodie en tegelijk één of meerdere bromtonen zonder onderbreking. Dankzij de
toevoeging van de luchtzak is het instrument geëvolueerd tot de hedendaagse vorm.
Het controleren van deze lederen luchtzak gebeurd door de ellenboog. Meerdere
benamingen zijn Gaita, Gaida, Pipes, Smallpipes, Musette de Cour...
Vandaag gebruikt folkzien naast Uilleann pipes, ook de Redpipes, dit is een digitale
versie van de doedelzak en bevat meerdere type doedelzakklanken in een instrument.
Hoewel de Redpipes er heel traditioneel uitziet en veel mogelijkheden schept, gaat de
voorkeur steeds weer naar de authentieke pipes.